Berouwvol belijden
De 17de-eeuwse predikant Thomas Watson schreef ooit: “Kennis zonder berouw en inkeer is niets anders dan een lamp naar de hel”. Kennis van God en Zijn Woord die niet leidt naar berouw en inkeer maakt van ons niet meer dan verlichte personen die met open ogen naar de eeuwige verdoemenis lopen (cf.Heb.6:4-6). Enkel kennis leidt dus niet naar verlossing en kan onze schuld dus ook niet kwijtschelden.
In onze grote schoonmaak van het verleden hebben we tot nu toe hoofdzakelijk onze kennis opgepoetst, bijgeschaafd en aangevuld. Zo hebben we het verleden doorheen Gods ogen bestudeerd en zijn we nagegaan of hetgeen ons zo kwelt in ons geweten wordt veroorzaakt door werkelijke schuld tegenover God of door een overgevoelig geweten dat ons een niet-Bijbelse norm voorlegt. Dit is een goed begin, maar lost nog steeds niets op. Schuld verdwijnt niet doordat ze herkend of erkend wordt. De gevangenis zit vol met mensen die hun schuld (h)erkennen, maar dat spreekt hun toch niet vrij.
Er is mogelijk nog een schuld tegenover een persoon die we nog horen te belijden. Niet zomaar de ander op hoogte brengen dat we beseffen dat er dingen zijn mis gegaan in het verleden en ‘zand erover’. Maar het werkelijk berouwvol in droefheid en schaamte erkennen van onze schuld, deze ook benoemen en belijden aan de persoon (cf. 2Kor.7:9-10). Dit is zeker niet het makkelijkste deel van onze worsteling met het verleden, maar wel een cruciale stap. Hierbij zullen we moeten opletten dat we enkel onze eigen schuld naar voren halen en belijden en deze stap niet zullen gebruiken als een opstap om de schuld van de ander aan te duiden! “Verwijder eerst de balk uit je eigen oog, pas dan zul je scherp genoeg zien om de splinter uit het oog van je broeder of zuster te verwijderen” zei Jezus in de Bergrede (Mat. 7:5).
Omdat iedere schuld zich in hoofdzaak richt tot God[1], horen we onze schuld eerst aan Hem berouwvol te belijden. Dit neemt niet weg dat hieruit volgt dat er naderhand ook naar andere personen een berouwvolle schuldbelijdenis hoort te komen. Maar sowieso eerst naar Hem en daarna eventueel naar andere betrokken personen.
Belijden door berouw
We hebben tot nu toe telkens gesproken over ‘berouwvol’ belijden. VanDale omschrijft ‘belijden’ als het ‘openlijk uitkomen’ voor iets of het ‘bekennen’ van iets. Maar wat bedoelen we dan met berouwvol belijden? Zijn er dan nog andere soorten van belijden? Het feit dat iemand iets bekend toont toch aan dat deze persoon berouw heeft, of niet?
Vele mensen knopen berouwvol belijden samen met een gevoelsdaad. Iets dat voortkomt uit een droefheid of spijt van een bepaalde gebeurtenis of handeling. Men vind dan meestal de gevolgen die hieruit voort zijn gevloeid erg of emotioneel verbijsterend. Toch is dit niet hetgeen de Bijbel omschrijft als berouw.
Droefheid of spijt getuigen niet altijd van een waar berouw. Dit haalt Paulus ook aan in zijn brief naar de Korintiërs als hij schrijft: “thans verblijdt het mij, niet, dat gij bedroefd zijt geworden, maar dat de droefheid u tot inkeer heeft gebracht; want gij zijt bedroefd geworden naar Gods wil, zodat gij generlei nadeel van ons hebt geleden. Want de droefheid naar Gods wil brengt onberouwelijke inkeer tot heil, maar de droefheid der wereld brengt de dood” (2Kor.7:9-10). Hij zegt hier dat we op twee manieren droefheid kunnen beleven, naar Gods wil of van de wereld. De een is een God-gericht berouw, de ander een ik-gericht berouw.
Om dit verschil te verduidelijken even een praktisch voorbeeld. Karel heeft net zijn rijbewijs behaald en mag voor de eerste keer met zijn wagen rijden naar een fuif. Vol enthousiasme nodigt hij Pascal uit om samen met hem mee te rijden. Wanneer hij ’s nachts terug naar huis rijdt op de autosnelweg, daagt Pascal hem uit om eens te testen hoe snel zijn auto kan rijden. Even twijfelt hij, dan kijkt hij in zijn spiegels en ziet geen enkele andere weggebruiker op de baan. Langzaam drukt hij wat harder en harder op het gaspedaal. De snelheidsmeter stijgt meer en meer tot plotseling de auto begint te tollen en alles zwart wordt voor zijn ogen. Wanneer hij zijn ogen terug opent merkt hij op dat hij in een ziekenhuis is beland. Naast zijn bed staan de ouders van Pascal met tranen doorlopen ogen. Hun zoon, Pascal, heeft het ongeluk niet overleeft. Karels hart breekt in twee. Woorden schieten hem te kort. Het enige wat hij krijgt verwoord is: “Het spijt me!”
Enkele weken gaan voorbij en Karels dagelijks leven gaat weer zijn gewone gang. Ondertussen heeft hij een baan gevonden bij een koerierdienst. Normaal gezien een rustige baan, maar net vandaag heeft hij extra pakjes gekregen om te leveren terwijl hij had beloofd om vandaag op tijd thuis te zijn. Hij kijkt even in zijn spiegels en drukt langzaam wat harder op het gaspedaal…
Karel had werkelijk spijt van het ongeluk. Zijn hart was verscheurd en moest hij de tijd kunnen terugdraaien, had hij zeker niet te snel gereden die nacht. Maar Karels berouw kwam niet voort uit een diep zondebesef. Hij had geen berouw van zijn zonde maar had spijt van de gevolgen van die zonde. Het ging hem niet om het feit dat hij Gods wet had overtreden door zijn naasten in gevaar te brengen en daardoor zijn naasten niet liefhad zoals zichzelf. Zijn verdriet kwam doordat hij zijn beste vriend had verloren, maar niet door de oorzaak van dit verlies. Zijn berouw was dus naar de wereld, de omstandigheden, dus ik-gericht. Vandaar dat hij al enkele weken later terug dezelfde stommiteit begaat en zijn eigen belangen boven de veiligheid van anderen stelt.
Een Godsgericht berouw had Karel vol schaamte voor God doen staan. Hij zou dan hebben uitgeroepen tot God: “Heer, tot U heb ik gezondigd! Ik ben een dwaas geweest door enkel te luisteren naar mijn verlangens en mijn trots te laten voeden. Hierdoor heb ik weeral bewezen dat ik mezelf belangrijker vind dan U en mijn naasten. Wilt U me vergeven Heer?”
Ingrediënten van Godsgericht berouw:
|
“Godsgericht berouw is een innerlijke verandering van denken, affecties, overtuigingen en toewijding, voortkomend uit een diep ontzag voor God en diepe droefheid over het kwaad wat Hem is aangedaan. Samen met geloof in Jezus Christus veroorzaakt het dat de persoon zich afwent van zonden en keert tot God om Hem heel zijn leven te dienen.[2]”
Het belijden van onze zonden is een opdracht die we hebben gekregen van God. Een opdracht die niet altijd even makkelijk is, maar ook niet zomaar gegeven wordt. Zoals steeds zit Gods zegen verborgen in de gehoorzaamheid aan Zijn Woord, Zijn opdrachten. Wanneer we Gods Woord gehoorzamen zàl Hij dat ook zegenen. Laten we eens samen gaan kijken naar drie zegeningen die kunnen voortvloeien uit het berouwvol belijden van onze zonden.
Belijden van zonde is nodig voor ons welzijn
- “Mijn zonde maakte ik U bekend, en mijn ongerechtigheid verheelde ik niet; ik zeide: Ik zal de HERE mijn overtredingen belijden, en Gij vergaaft de schuld mijner zonden” (Psalm 32:5).
- “Ik zeide: HERE, wees mij genadig, genees mij, want tegen U heb ik gezondigd” (Psalm 41:5).
- “Ik wil u mijn schuld belijden, door mijn zonden word ik gekweld” (Psalm 38:19, NBV).
Vaak worden mensen die gebukt gaan onder schuldgevoelens, een knagend geweten of verdriet aangeraden om dit te delen met anderen om het op die manier te verwerken en er mee om te leren gaan. “Praten helpt!”, wordt wel eens gezegd. Hierin zit wel een stukje waarheid, maar het mist de essentie van het geheel, de wortel van het probleem. Wanneer iemand neergedrukt wordt door een schuldgevoel of een knagend geweten ten gevolge van een bepaalde zonde in zijn leven, zal dat nooit verdwijnen door er enkel over te praten. In zulk een geval kunnen woorden enkel de schuld wat bedekken, maar niet wegnemen. Het gevolg is dat vroeg of laat deze schuld weer opnieuw naar boven zal komen en weer dezelfde gevoelens of wroeging zal teweeg brengen. Dit kan zelfs zo ver gaan dat mensen er letterlijk lichamelijk ziek van worden of depressief raken.
De enige oplossing voor terechte schuldgevoelens en gewetenswroegingen is het belijden van de zonde die ze veroorzaakt. Het in gebed aan de Heer bekend maken dat je hebt gezondigd en niet verder kunt zonder Zijn vergeving. Het belijden van zonden is de eerste stap in verzoening die niet kan of mag overgeslaan worden.
Belijden en berouw leiden tot herstel en genezing
- “Indien wij onze zonden belijden, Hij is getrouw en rechtvaardig, om ons de zonden te vergeven en ons te reinigen van alle ongerechtigheid” (1Joh.1:9).
- “Verberg uw aangezicht voor mijn zonden, delg al mijn ongerechtigheden uit. Schep mij een rein hart, o God, en vernieuw in mijn binnenste een vaste geest; verwerp mij niet van uw aangezicht, en neem uw heilige Geest niet van mij; hergeef mij de blijdschap over uw heil, en laat een gewillige geest mij schragen” (Psalm 51:11-14).
- “Zalig zij, wier ongerechtigheden vergeven en wier zonden bedekt zijn. Zalig de man, wiens zonde de Here geenszins zal toerekenen” (Rom.4:7-8).
God heeft de armen van geest en de treurenden lief. Hij is barmhartig voor zij die hun zondigheid inzien en hierom treuren. Wanneer zulk iemand dan tot Hem nadert en zijn schuld belijd, zal Hij ook zorgen voor verzoening en herstel. Door onze zonde in berouw aan Hem bekend te maken komt er als het ware licht in de donkere kamer, een verlichting van het hart. Waar het hart eerst zwaar en neergedrukt was, wordt het nu verlicht. We stellen hiermee onze binnenkamer, waar al onze gedachten en handelingen uit voortkomen (Spr.4:23), open voor Hem. Dit heeft niet enkel als gevolg dat onze zonden vergeven zijn, maar ook dat er een grote kuis in dit door zonde vertroebelt hart zal worden gehouden door Hem. Daarom belijdt David in Psalm 51 ook zijn zonde samen met de vraag of de Heer zijn hart rein wilt maken. Eigenlijk doet hij niets anders dan de deur van zijn binnenkamer open stellen voor de Heer en vragen of God er met een poetsdoek en dweil doorheen wilt gaan.
Waarom vraagt hij dit aan God en gaat hij niet zelf met dit poetsmateriaal er doorheen? Omdat het scheppen van een nieuw, rein hart een werk is dat enkel God kan, net als het groeien naar het beeld van Jezus een vrucht is van het werk van de Heilige Geest in de harten van Gods kinderen (Gal.5:22,25). Niemand is in staat om zijn hart te doorgronden en te veranderen, dat kan enkel God.
“Arglistig is het hart boven alles, ja, verderfelijk is het; wie kan het kennen? Ja, de HERE der heerscharen is een rechtvaardige toetser, die nieren en hart doorziet” (Jer.17:9; 20:12).
Daarom is het voor ons dan ook noodzakelijk om net dat hart open te stellen voor Hem, door onze zonden openlijk aan Hem bekend te maken en te vragen om vergeving. Dit is de enige manier om deze schuldgevoelens en dat wrange geweten aan te pakken, te verwerken en te bannen uit je leven.
Belijden van zonde brengt ook stoppen van die zonde met zich mee
- “Wie zijn overtredingen bedekt, zal niet voorspoedig zijn; maar wie ze belijdt en nalaat, die vindt ontferming” (Spr.28:13).
Werkelijk berouw over een zonde uit zich ook in een afkeer ervan. Wanneer iemand zijn zonde inziet en ze met woorden belijd aan God zal hij ook in zijn daden de strijd tegen deze zonde aangaan (cf.Jac.2:18). Het is een onhoudbare situatie wanneer iemand een bepaalde zonde belijd aan God en hier toch simpelweg mee verder gaat. We hebben net gezien dat enkel God het hart kan veranderen en dit ook doet wanneer iemand werkelijk berouwvol zijn schuld belijdt aan Hem. Dit zal zich dan ook uiten in een afkeer, een nalaten van deze zonde.
Wil je verlost worden van een schuldgevoel en wrang geweten ten gevolge van een bepaalde zonde? Belijd dan deze zonde aan God en vraag om een rein hart. Neem dan ook onmiddellijk de beslissing om (indien nodig) te stoppen met je in te laten met deze zonde.
[1] Het is goed om geregeld stil te staan bij dit feit, dat zondigen niets anders is dan rebelleren naar God. Wanneer we zondigen verzetten we ons, bewust of onbewust, tegen Gods wet die een afspiegeling is van Zijn karakter, dus van Hemzelf. Daarom schrijft Paulus ook dat we ‘vijanden’ waren van God toen wij nog als ongeredde zondaren wandelden (Rom.5:8,10). Iedere zondige gedachte of daad treft richt zich tegen Hem.
[2] Bijbelstudie “Berouw en Inkeer”, Erik Bouman, Bijbelgemeente Ebenezer