Wanneer we spreken over Simson dan denken velen onmiddellijk aan de sterke held die Israël verloste van de Filistijnen. De onoverwinnelijke man met de lange haren. De richter die met blote handen vocht met een leeuw (Richt.14:5-6), met een ezelskaak 1000 Filistijnen doodde (15:15), de deuren van de stadspoort met grendel en al losrukte en op zijn schouders naar de top van de berg droeg (16:3) en de pilaren van de Filistijnse tempel omver duwde waardoor 3000 Filistijnen omkwamen (16:30). Dit waren zowat de hoogtepunten die de Bijbel over zijn levenbeschrijft en die door de meesten wel gekend zijn. Iedereen zou wel op een of andere manier een ‘Simson’ willen zijn, iemand met een bovennatuurlijke gave, de held van het volk. Toch is Simson niet dadelijk de persoon om als voorbeeld te volgen. Als we wat dieper gaan graven in zijn leven leren we een heel andere Simson kennen, een man die lichamelijk sterk was maar geestelijk verlamd. Een, met een voortreffelijke gave, gezegende man die zijn roeping verzuimde en zijn eigen lusten en begeerten najaagde.
Een man met een roeping
“van de moederschoot af zal de jongen een nazireeër Gods zijn; hij zal een begin maken met de verlossing van Israël uit de macht der Filistijnen.” (Richt.13:5)
Al van kindsbeen af was Simson apart gezet door God als Nazireeër. In Numeri 6:1-8 lezen we dat mensen de eed van de Nazireeërs konden afleggen als ze voor een bepaalde tijd de bijzondere gelofte wilden afleggen om zich aan de Heer te wijden. Simson was als Nazireeër hierin een uitzondering omdat hij niet voor een beperkte tijd maar voor zijn hele leven gewijd zou zijn aan de Heer. God had hem uitverkoren om Israël te verlossen uit de macht van de Filistijnen. De ouders van Simson hadden hem zeker en vast op hoogte gebracht van Gods plan met hem want in Richteren 16:17 zegt Simson zelf “van de moederschoot af ben ik een nazireeër Gods.” Hij wist dat de Heer hem geroepen had om voor Hem een bepaalde taak uit te voeren.
Om die taak uit te voeren had de Heer hem ook voorzien van de nodige middelen. Simson groeide op “en de HERE zegende hem” (Richt.13:24). God had hem voorzien van bovennatuurlijke kracht. De eerder aangehaalde gebeurtenissen uit zijn leven bevestigen dit. Door deze wonderlijke gave leek hij de geknipte man om Israël te verlossen uit de greep van de Filistijnen.
Een man die zijn hart volgde
Doorheen het boek Richteren zien we het volk Israël zes keer in een situatie terecht komen waarin God een bevrijder (of richter) moest sturen. Telkens gebruikte God deze personen om het volk te redden uit de handen van een van de volkeren uit Kanaän. Anders dan de vijf vorige richters was Simson helemaal niet gemotiveerd om Israël te verlossen. Nergens lezen we dat Simson hier doelbewust mee bezig was. Weliswaar raakte Simson geregeld in conflict met de Filistijnen, maar dat had nooit iets te maken met zijn roeping.
Simson was een man die zijn hart volgde. Hij deed waar hij zin in had en waar zijn gevoel hem naar toe dreef. Nadat zijn oog was gevallen op een Filistijnse vrouw en zijn ouders hem vermaanden om een vrouw te zoeken onder de Israëlieten antwoordde hij “Neem háár voor mij, want zij bevalt mij” (Richt.14:4). Omdat zijn hart naar haar uit ging, ongeacht wat God of zijn ouders hier van vonden, was hij vastbesloten om haar als vrouw te nemen. In Richteren zien we Simson uiteindelijk voor drie verschillende Filistijnse vrouwen vallen waaronder een hoer en een verraadster. Niet eenmaal liet hij zich hierin leiden door God of zijn roeping.
Datzelfde hart dat hem deed bezwijken voor vrouwen liet hem ook de Filistijnen haten. Zijn hart zal vol wrok naar hun toe. Alle grote gebeurtenissen in zijn leven waren ook gegroeid uit die lust naar wraak. Nadat de Filistijnen zijn vrouw hadden vermoord was wraak zijn enige drijfveer (Richt.15:7). Toen Simson aan de Israëlieten moest verantwoorden waarom hij wou strijden tegen de Filistijnen was weeral wraak zijn grote motivator (Richt.15:11). Zelfs wanneer hij wistt dat het einde van zijn leven nabij was, was zijn gebed tot God gebaseerd op wraak, “Here HERE, gedenk toch mijner en maak mij nog slechts ditmaal sterk, o God, opdat ik mij met één wraak voor mijn beide ogen op de Filistijnen wreke” (16:28). Simsons enige reden om tegen de Filistijnen te strijden was persoonlijke wraak. Hij verzuimde zijn roeping te vervullen en misbruikte zijn door God gegeven gave.
Een man die zichzelf meer liefhad dan zijn naaste
Simson was een man die meer liefde had voor zichzelf dan voor zijn naasten. Hij vond zijn eigen verlangens belangrijker dan die van een ander, zelfs die van God. Nadat hij met een ezelskaak 1000 Filistijnen had gedood, was zijn eerste (en enige) gebed tot de Here: “Gij hebt door uw knecht deze grote verlossing geschonken, en nu moet ik van dorst sterven en zal ik in handen vallen van de onbesnedenen!” Hetgeen hem op dat moment het meest bezig hield was zijn droge mond, hij had dorst. Ook hierin toonde hij zijn grote liefde voor zichzelf en vond hij het vanzelfsprekend dat de Heer dit ging oplossen voor hem, want hij was uiteindelijk ‘Simson’, de man die net al die mannen had gedood met de kaak van een ezel (Richt.15:16).
Simson toonde totaal geen interesse, laat staan liefde, voor Gods wet. Hij had God niet lief boven alles en zijn naaste zeker niet zoals zichzelf (cf. Luc.10:27). Hij was zo verstrikt geraakt in zijn egoïstisch en egocentrisch denken waardoor hij zijn, in genade gekregen, gave ook maar enkel voor zichzelf gebruikte. Ook hierin horen we Simson niet te volgen.
“Dient elkander, een ieder naar de genadegave, die hij ontvangen heeft, als goede rentmeesters over de velerlei genade Gods. Spreekt iemand, laten het woorden zijn als van God; dient iemand, laat het zijn als uit kracht, door God verleend, opdat in alles God verheerlijkt worde door Jezus Christus, aan wie de heerlijkheid is en de kracht, in alle eeuwigheid! Amen.” (1Pet.4:10-11)
De genadegaven die ieder Christen heeft ontvangen hoort hij te koesteren én te gebruiken voor de anderen. Petrus gaf dit ook aan in zijn brief en legde ook de nadruk op de ‘genade’ van de genadegave. Wanneer iemand ze wilt gebruiken, laat hij ze gebruiken “als van God en door God verleend” schrijft hij. Weeral met als doel onze roeping om “God verheerlijken door Jezus Christus” te vervullen. Daarbij schreef hij ook dat de gave niet zomaar gebruikt moesten worden om jezelf te verrijken, maar om de anderen te dienen. We horen anderen te dienen uit liefde voor God én onze naasten. Dit is geen keuze, maar een gebod!
Soms vragen Christenen zich wel eens af wat hun gaven zijn en waar ze den anderen mee kunnen dienen. Sommigen maken er een mysterieuze zoektocht van die hun uiteindelijk nergens brengt of wachten tot de bediening vrijkomt waarvan zij denken dat hun gave ligt. Allemaal ingewikkelde en zenuwslopende manieren. Nochtans is het antwoord zeer simpel, begin gewoon ergens te dienen waar nood is en blijf terwijl groeien in de kennis van Hem door Zijn Woord. Wat je gaven zijn zal dan wel stilaan duidelijk worden en waar je deze dan het best voor kunt inzetten zal dan ook geen probleem meer zijn. Een godsvruchtige dienstknecht van de Heer heeft immers nooit gebrek aan werk (cf.2Pet.1:3,8).
Een man met lege handen
“Zo zal [dan] een ieder onzer voor zichzelf rekenschap geven [aan God].” (Rom.14:12)
Simsons egoïstisch gebruik van zijn gaven leek niet veel problemen op te leveren. Zelfs de Israëlieten kwamen niet klagen bij hem, zij vonden het geen probleem om onder de macht van de Filistijnen te leven. Je zou je zelfs kunnen afvragen of het nu uiteindelijk zoveel verschil zou hebben gemaakt als Simson wel had getracht om zijn roeping in te vullen naar de wil van de Heer. God deed toch het werk!
Ogenschijnlijk lijkt deze observatie erg terecht en kunnen wij net als Simson gaan leven. Of we ons nu inspannen of niet, de zon zal toch iedere dag blijven opgaan voor iedereen. Paulus steekt echter een stokje voor deze gedachte en haalt in de brief aan de Romeinen aan dat wij (dus Christenen) ‘rekenschap’ zullen moeten afleggen voor onze daden. Vaak wordt dit vers verward met de dag des oordeels waarin God alle ongelovigen zal veroordelen op basis van hun daden. Toch is dit niet hetgeen waar Paulus naar verwijst. Christenen zullen niet meer veroordeelt worden naar hun (zondige) daden want dat oordeel is al voltrokken aan het kruis. Jezus is destijds aan het kruis ‘veroordeelt’ geweest voor alle zonden van alle gelovigen. Waar Paulus wel naar verwijst is de rechterstoel van Christus.
“Daarom zijn wij te allen tijde vol goede moed, ook al weten wij, dat wij, zolang wij in het lichaam ons verblijf hebben, ver van de Here in den vreemde zijn – want wij wandelen in geloof, niet in aanschouwen – maar wij zijn vol goede moed en wij begeren te meer ons verblijf in het lichaam te verlaten en bij de Here onze intrek te nemen. Daarom stellen wij er een eer in, hetzij thuis, hetzij in den vreemde, Hem welgevallig te zijn. Want wij moeten allen voor de rechterstoel van Christus openbaar worden, opdat een ieder wegdrage wat hij in zijn lichaam verricht heeft, naardat hij gedaan heeft, hetzij goed, hetzij kwaad.” (2Kor.5:6-10)
Na de opname van de kerk zullen alle Christenen voor de ‘Judgment Seat’ (rechterstoel) van Christus komen te staan om de beloning te ontvangen van hun goede werken. Alle werken van de Christenen zullen dan worden gelouterd door vuur, dus gemeten aan Gods Woord en beloond worden. Voor die stoel van Christus zal niet gemeten worden hoe groot de gave was die je had gekregen, maar wel hoe je ze hebt ingezet. Een man als Simson, mocht hij ook een Christen zijn geweest, zou dan mogelijk met lege handen staan voor die stoel. Zijn gaven waren enorm, maar eenmaal gelouterd door het vuur niet meer dan een handvol as.
Zo zijn er vele broeders en zusters die hun gekregen gaven en talenten verzuimen om in te zetten voor Gods werk en ze hooguit gebruiken voor persoonlijke doeleinden, net als Simson. Voor al deze kinderen van de Heer is er maar één boodschap: “Arbeiders, aan het werk! Waren het ook niet de woorden van Jezus in Mat. 9:37: “De oogst is wel groot, maar arbeiders zijn er weinig.” Er is veel werk te verrichten voor de Heer, maar er zijn slechts weinigen die hun roeping vervullen.
Een man gebruikt in Gods plan
Als we iets kunnen leren van Simsons leven, is het wel dat God zorgt dat Zijn plannen tot stand komen ongeacht de wil van de mens. Hij liet het in grote mate toe dat Simson zijn eigen begeerten, lusten en gevoelens volgde, maar gebruikte deze ten goede voor Zijn plan. God ging de Israëlieten bevrijden en dat stond vast. Uiteindelijk lezen we ook in Richteren dat alles verliep zoals de Heer het wou. Maar mogen we hieruit dan ook besluiten dat we het voorbeeld van Simson zomaar mogen volgen? Maakt het niet uit of we een rechtvaardige wandel nastreven of niet? Horen we te leven zoals de Heer het wil en ons optimaal hiervoor in te zetten? Mochten we beslissen om het voorbeeld van Simson te volgen en enkel onze eigen verlangens en lusten te volgen, misbruiken we Gods genade. We nemen dan Zijn genade aan als een vanzelfsprekend iets, en dat is zonde (cf.Rom.6:1, 15). Het feit dat we mogen weten dat alles gebeurt zoals de Heer het wil hoort ons net moed en kracht te geven om ons in te zetten voor Hem. Wetende dat onze gebrekkigheid, falen en zonde niet in de weg staan voor Hem, maar net ten goede zullen gebruikt worden. Dat moet ons net vastberadenheid geven.
“Want gij zijt gekocht en betaald. Verheerlijkt dan God met uw lichaam.” (1Kor.6:20)
Wij zijn als Christenen gekocht en betaald door het bloed van Christus. Dit wil niet enkel zeggen dat onze zonden vergeven zijn, maar ook dat wij Christus toebehoren. Ons leven behoort ons niet meer toe, maar is van Christus. Het draait niet meer om onze doelen en verlangens, maar om die van Christus. We zoeken niet meer naar een groter zelfbeeld, maar een groter beeld van Christus. Het gaat niet meer om wat wij willen, maar wat Hij wil. We moeten niet meer twijfelen wie of wat we zijn en of we al dan niet bruikbaar zijn. We behoren Christus toe en zijn daardoor wedergeboren om gebruikt te worden.
“Met Christus ben ik gekruisigd: ikzelf leef niet meer, maar Christus leeft in mij.” (Gal.2:20)
Net als Simson, zijn wij vanaf onze wedergeboorte, bij wijze van spreken, “Nazireeërs” voor het leven. We zijn voor eeuwig apart gezet om de Here te dienen. Ook wij hebben een roeping van God, Hem verheerlijken in ons leven met geheel ons hart, ziel, kracht en verstand (Luc.10:27) en dit alles in Zijn genade.
Arbeiders, weest sterk en ga aan het werk want de oogst is groot en jullie zijn maar met weinig! (cf.Mat.9:37-38)
Soli Deo Gloria